1820: De vleugel (en zijn voorgangers)

Klavechord naar Klavecimbel

Het klavechord is één van de oudste toetsinstrumenten met snaren, die zijn origine al terugvindt rond de middeleeuwen. Het is een licht toetsinstrument met een vrij zachte klank(die lijkt op die van een luit), waardoor deze vooral bedoelt was om in privésferen te spelen, zowel alleen als met een kleine groep vrienden. Een klavechord werd dus vooral gebruikt voor kamermuziek.

Het toetsenbord bevindt zich aan de lange zijde van het instrument, wat betekend dat de toetsen als het ware aan de zijkant zitten(als je deze zou vergelijken met een vleugel). De toetsen zijn gelinkt aan een tangent(een soort stripje, vaak van metaal), die door het indrukken van de toets tegen de snaar wordt aangeslagen. Zolang deze tegen de snaar rust, blijft de gespeelde toon doorklinken. Je kunt met het volume spelen door de toets harder of zachter in te drukken en je kunt zelfs een vibrato creëren door variatie in de druk op de toets te hanteren(dit wordt met een mooi woord Bebung genoemd). De snaar wordt weer gedempt wanneer je de toets loslaat.

Niet elke toets heeft zijn eigen snaar. Door de relatief korte trilling afstand kunnen er namelijk meerdere toetsen worden toegewezen aan dezelfde snaar. Wat er dan vaak voorkomt is dat bij de constructie van het instrument twee noten aan één snaar worden toegewezen(de meest voorkomende constructie). Dit heeft een voordeel en een nadeel. Het voordeel is dat het maken van een klavechord simpeler wordt; je maakt immers gebruik van minder snaren, wat zorgt voor minder stemmingswerk en het geluid op het klankbord is veel vrijer door minder spanning. Het nadeel hiervan is dat je problemen krijgt bij het maken van bepaalde samenklanken. Dit lossen ze enigszins op door tonen te pakken die doorgaans toch niet zullen samenklinken, zoals bijvoorbeeld een F en F#. Een klavechord als deze heet een gebonden klavechord. Daarnaast heb je ook een ongebonden klavechord, wat dus betekend dat er hier wel sprake is van één toets per snaar.

Dit instrument kwam in de middeleeuwen opzetten als een vrij klein instrument, maar naarmate de tijd vorderde werd het mogelijk om het klavechord te verkrijgen op verschillende groottes. Het instrument bleef vrij lang populair; van zoals al eerder vernoemt de (late) middeleeuwen tot aan bijna na 1800.

Ondertussen kwam op de achtergrond het klavecimbel zijn opwachting maken, welke uiteindelijk echt tot bloei kwam in de 17e en 18e eeuw. Deze was veel groter dan het klavechord en lijkt al meer op de vleugel zoals we die vandaag kennen. Op dit instrument wordt er net zoals bij een klavechord gespeeld op toetsen en de klank die eruit komt heeft ook net als de klavechord wat weg van een luit. Bij de klavecimbel is deze alleen veel en veel luider. In tegenstelling tot het klavechord, waar de snaren aan worden geslagen met de tangent, worden bij het klavecimbel de snaren getokkeld met een pennetje die je kunt vergelijken met een plectrum die je gebruikt bij een gitaar. Wanneer je een toets indrukt, wordt de plectrum door middel van een tong omhoog bewogen. Door deze beweging wordt de snaar mee omhoog getrokken, totdat de plectrum deze niet meer kan houden en dus terugspringt, waardoor er geluid ontstaat door middel van resonantie. Wanneer je de toets dan weer loslaat, beweegt het mechanisme zich weer naar beneden en valt de demper op de snaar, waardoor het geluid stopt.

Dit heeft ook weer zo zijn voordeel en nadeel. Het voordeel is dat deze mechaniek zorgt voor een unieke klankkleur(timbre). Het nadeel is dat een klavecimbel veel minder uitdrukkingsmogelijkheden heeft; je kunt alleen maar hard spelen. Ook zijn langere noten veel moeilijker te creëren door het snelle wegebben van het geluid.

Om enigszins het probleem van dynamiek op te lossen, kan er gebruik gemaakt worden van verschillende registers. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het register van een luit(verassing). Een mechanisme die een beetje te vergelijken is met een pijporgel, waarbij het ene klavier dan zachter of luider gestemd is als de ander(of deze desnoods te combineren tot een nog luidere klank). Op deze manieren valt er toch een beetje te spelen met de dynamiek van een klavecimbel.

In tegenstelling tot een klavechord kon het klavecimbel wel gebruikt worden voor grotere optredens dankzij de luidere klanken. Vooral in de barok neemt dit instrument een prominente rol in, waar hij vaak gebruikt werd als begeleidingsinstrument, als basso continuo(begeleidende baspartij, aangevuld met akkoorden). Dit vaak in samenwerking met bijvoorbeeld een fagot of een cello, waarbij het klavecimbel dan naast de bas ook de akkoordpartij voor zijn rekening nam.

Door de opkomst van het classicisme raakte het klavecimbel meer en meer op de achtergrond, doordat er in deze stroming veel geëxperimenteerd werd met overgangsdynamiek. Dit houdt het geleidelijk zachter of harder spelen in; iets waar dit instrument niet toe in staat was.

De wens voor zo’n instrument werd groter en groter; in comes de fortepiano.

Fortepiano

Omstreeks 1700 werd de eerste fortepiano gebouwd door Bartelomeo Cristofori. Cristofori was een kundig klavecimbel restaurateur en bouwer. Hij was opzoek naar een verbeterende klavecimbel. Hiervoor verving het de pennen van de klavecimbel door hamertjes. Daarvoor moest echter wel het mechanisme worden vervangen. De hamers bevinden zich onder de snaren. De toets werkt als een hefboom. In deze hefboom beweging die ontstaat als je op de toets gedrukt wordt tegen de hamer geslagen. Hierbij wordt de hamer vervolgens tegen de snaar wordt gelanceerd. Dit mechanisme maakt het mogelijk om met je aanslag te bepalen of je forte (luid) of piano (zacht) speelt. Hier heeft de fortepiano zijn naam aan te danken. Ook zit aan de toets een mechanisme vast wat de snaar dempt. Zodra je de toets indrukt gaat de demper omhoog en als je de toets weer loslaat gaat de damper weer omlaag. Hierdoor wordt het ook mogelijk korten en langen noten te spelen.

In 1726 verbeterde Gottfried Silbermann het ontwerp. Hij liet zijn instrument beoordelen door Johann Sebastian Bach. Bach had als aanmerking dat de aanslag te zwaar en de timbre te dof was. Silbermann paste hierop zijn ontwerp aan waarna Bach zien goedkeuring aan het instrument gaf. In 1768 was Johann Christian Bach (een zoon van Johann Sebastian) een van de eersten die een concert gaf op een fortepiano.

Belangrijke kenmerken van een fortepiano (ten opzichte van een hedendaagse vleugel) zijn:

  • Snaren met een lage spanning
  • Een frame van zware houten balken
  • Met leer beklede hamers

De jaren daarna

De fortepiano van Silbermann werd binnen europa steeds bekender. En toen tijdens de zeven jarige oorlog een aantal pianobouwers (waaronder een paar leerlingen van Silbermann) richting Engeland vluchten hebben ze ook aan de andere kant van het kanaal de opstotermechaniek lerende kennen. In deze periode bevonden de meest innoverende Pianobouwers zich in Londen, Wenen en Parijs. Hoewel een belangrijk deel van de pianobouwers uit Duitsland afkomstig waren liep Duitsland niet voorop de innovatie van de instrumenten. In 1774 opende John Brent de eerste pianofabriek in Amerika.

Moderne vleugel

De ontwikkeling van de pianoforte naar de moderne pianovormen staat in directe relatie met de ontwikkelingen van het hamermechanisme in de periode van 1790 tot aan 1860. Verscheidene componisten uit die tijd prefereerden een sterkere en langer aanhoudende klank van de piano, die in die tijd is ontwikkeld.

Het eerste instrument dat als vleugel geclassificeerd kon worden kwam voort uit het idee om een pianoforte in een groot klavecimbelframe te plaatsen. Dit gaf een enorm sterke toon die het merk Broadwood in de jaren daarna heeft doorontwikkeld in steeds sterkere en grotere instrumenten. Zij waren ook de eerste met het uitbreiden van het klavier buiten de vijf octaven te vinden op de pianoforte, waarna de Weense instrumentenbouwers deze trend kopieerden.

Rond 1820 vond Sébastien Érard het herhalingsmechanisme (De balancier) uit in zijn double echappement mechaniek. Dit zorgt ervoor dat de toets opnieuw kon worden ingedrukt, voordat deze volledig terug naar boven is gekomen. Naarmate de bekendheid van dit mechaniek toenam werd deze meer gebruikt, totdat het de standaard werd in alle vleugels. In 1844 werd het sostenuto pedaal uitgevonden. Met dit pedaal blijven reeds gehesen dempers gehesen, waardoor geselecteerde noten kunnen worden laten doorgeklonken waar anderen direct gedempt worden. Deze techniek werd in 1874 de standaard toen Steinway het pedaal aan zijn vleugels toegevoegd had.

Naarmate door de industriële revolutie nieuwe en betere manieren beschikbaar kwamen om materialen te verwerken werd de piano steeds steviger gebouwd. Een zwaar massief ijzeren frame werd bovenop het klankbord geplaatst om de kracht van de snaren beter te kunnen opvangen. Hierdoor konden er meer en zwaardere snaren gebruikt worden. Webster & Horsfal maakte met deze innovaties een piano met stalen snaren. Deze piano was dusdanig veel beter dat andere piano’s met ijzeren snaren direct in verval raakten. Dit resulteerde in een tijd van sterke competitie en concurrentie die uiteindelijk heeft geleid tot de moderne variant van de vleugel.

Wanneer een toets wordt ingedrukt zet dit een kettingreactie in gang, die uitkomt bij een hefboom mechaniek die de hamer tegen de snaar gooit. Aan de achterkant van de toets wordt door het stijgende stuk hout de demper opgetild zolang de toets ingedrukt blijft. Het trillen van de snaar zelf maakt weinig geluid, doordat er weinig lucht bewogen wordt. Daarom wordt de trilling overgebracht naar het klankbord, zodat er meer lucht in beweging gebracht kan worden.

Auteurs

  • Yelmo Kooij
  • Stan Pol
  • Luuk van Leeuwen